Herdenking Arnhemse Holocaustslachtoffers
Niels van der Graaff, rector Beekdal
12 november 2023
In 1950 sprak de Arnhemse opbouw-burgemeester Chris Matser bij de première van de film Anne Frank in het Luxor Theater ware woorden: ‘Uit het kwaad moeten we trachten iets goeds te leren. Iets wat beter is dan er geweest is. Het gaat daarbij in het bijzonder om een beter begrip onder de jeugd en het is te hopen dat initiatieven daartoe zullen worden ondersteund en vooral begrepen.’
Ik ben daarom een trotse rector. We hebben - met een open blik voor de situatie in de wereld om ons heen - ruimte gemaakt om stil te staan bij de moord op Joodse Arnhemmers.
Mijn verhaal gaat over zomaar drie Joodse Arnhemmers. Mensen die tussen 1940 en 1945 niet meer in Nederland mochten leven. Justus Tal, Marc Gompertz en Henri Mogendorff, waren hun namen. Ze werden tussen 1880 en 1910 geboren en waren dus jong in een andere tijd in Arnhem. Toen de oorlog begon, waren zij volwassen mensen.
Justus woonde als kind met zijn ouders aan de Apeldoornsestraat 9. Vlakbij waar nu het gedenkteken voor de evacuatie van Arnhem hangt. Als je langs het voormalige Rembrandttheater de Apeldoornsestraat oprijdt, stonden aan je linker hand voor de oorlog een paar statige huizen. Als zoon van de opperrabijn van Gelderland woonde Justus in één daarvan. Op zijn veertiende moest hij Arnhem helaas verlaten omdat zijn vader werd benoemd in Den Haag.
Marc Gompertz was een paar jaar jonger dan Justus. Zijn vader had een winkel voor jassen en mantels aan de Rijnstraat. Het ouderlijk huis stond aan de Zijpendaalseweg 73. Zijn oudste broer ging in de zaak. Zijn jongere broer werd arts en Marc zelf ging in de handel. Koopman stond er op zijn visitekaartje. Hij trouwde met Charlotte Jacobs en ging wonen aan de van Ruijsdaelstraat.
De jongere Henri Mogendorff tenslotte was eigenlijk geboren in Doetinchem maar wel een getogen Arnhemmer. Al jong was hij naar Arnhem gekomen waar hij trouwde met een verre nicht die dezelfde achternaam droeg: Branco Mogendorff. Ze woonden later samen aan de Pels Rijckenstraat. Henri was trouwens een oom van Herbert Mogendorff wiens naam veel Arnhemmers kennen als de erevoorzitter van Vitesse.
Men zal in Arnhem tevergeefs zoeken naar Stolpersteinen met de namen van Marc, Charlotte, Henri en Branco. Omdat ze met veel geluk en nog meer wijsheid overleefden. Zij behoorden tot de plm 400 Arnhemse Joden (van de 2000) die naar Arnhem terugkeerden. Veel van hun familieleden deden dat niet. Henri verloor bijna zijn hele familie. Marc verloor onder andere zijn beide broers.
Het monument waar ik naast sta gedenkt deze en de anderen van die 1600 Joodse Arnhemmers. Arnhemmers die er niet meer mochten zijn; in de jaren ’40-’45 werden vermoord en dus nooit meer naar Arnhem zouden terugkeerden.
Na de oorlog rechtten Marc Gompertz en Henri Mogendorff met een ongelofelijk incasseringsvermogen en een fantastisch temperament hun ruggen. En met hen een groot deel van de overgebleven Joodse Gemeenschap in Arnhem. Drie en een halve maand na de capitulatie van Duitsland lezen we in het Nieuwe Israëlitisch Weekblad al een artikel met de titel: de Joodsche Gemeente in Arnhem herrijst. Er werden comité’s opgericht. Bijvoorbeeld tot herstel van de Synagoge en voor het herstel van het Joodse bejaardenhuis. De Gemeente Arnhem kende in 1948 de zilveren stadspenning toe aan de zwaar getroffen maar ook zo volhoudende en vasthoudende Joodse Gemeenschap. Voorzanger Leendert Boas nam ‘m trots in ontvangst.
Het monument waar ik nu naast sta staat hier ook om ons te wijzen op onze verantwoordelijkheid. Het goede -dat de niet teruggekeerden in zich droegen en ter hand werd genomen door zij die wel terugkeerden- met energie voortzetten. Er samen de schouders onder zetten. Zelfs of beter: juist in barre tijden. Zoals de Arnhemse Joodse gemeente dat deed in 1945.
Marc Gompertz en Henri Mogendorff verbonden zich in 1946 persoonlijk als voorzitter en penningmeester aan een ander initiatief: het Comité tot Oprichting van een Gedenkteken voor de Gedeporteerde Arnhemse Joden. De oproep die rond kerst 1946 in veel dagbladen werd afgedrukt was niet gericht aan dovemansoren: op het rekeningnummer van de Arnhemse Incassobank ter attentie van H. Mogendorff, Pels Rijckenstraat was binnen de kortste tijd meer dan genoeg geld binnengekomen om het monument te laten ontwerpen door architect Zwart en het daarna te laten realiseren. De advertentie verklapt ons dat Henri en Branco gelukkig weer in het huis woonden dat hen in de oorlog was ontnomen. Het duurde langer voordat het monument er was. Grondstoffen waren schaars.Maar op 18 september 1949 was het dan zo ver! Het monument ter nagedachtenis aan de gedeporteerde Joodse Arnhemmers werd onthuld: Een steen en een bank.
70 jaar later werd dit monument op de Kippenmarkt onthuld. Was dat dan eigenlijk nog wel nodig? Mijn antwoord is ‘ja’. Want het oude monument heeft niet de kracht die het nodig heeft om zijn boodschap te verkondigen. Het staat voor velen verscholen op de Joodse begraafplaats op Moscowa. Gerealiseerd in een tijd dat doden werden herdacht op een onopvallende plaats omdat men vooral ook verder moest. Het staat bovendien achter een hek.
Dit monument op de Kippenmark is in mijn ogen een versterker. Een luidspreker van het oorspronkelijke geluid. De boodschap blijft immers gelijk. Wat het oude monument verderop op de groene heuvel van Moscowa fluistert, spreekt dit monument luid en duidelijk na. Op een volume dat helaas weer nodig is!
En wat fluistert het monument op Moscowa? Daarvoor neem ik u mee naar die zonnige en best warme onthullingszondag in september 1949. Tijdens die onthulling waren uiteraard Marc Gompertz en Henri Mogendorff van de partij en met hen een groot deel van Arnhemse Joodse Gemeente, maar ook niet Joodse Arnhemmers waren gekomen: Er waren vertegenwoordigers van alle Arnhemse kerken aanwezig die bovendien ook het woord voerden en uiteraard was het gemeentebestuur onder leiding van burgemeester Chris Matser ook aanwezig.
Er werd gesproken en geluisterd. Er werd gerefereerd aan de twee functies van het monument die ik u reeds heb aangegeven. De herinnering aan de Joodse Arnhemmers die werden vermoord en De aansporing niet bij de pakken neer te zitten en hun goede daden samen voort te zetten.
De spreker op Moscowa die deze dimensies verwoorde was Justus Tal Die middag afgereisd naar Arnhem, de stad waar hij was geboren. Inmiddels zelf opper rabbijn. Hij had als een van de weinige Joodse religieuze leiders de Holocaust overleefd. Dankzij een zeer solide onderduikadres bij een bevriende bejaarde professor in Amsterdam en ook door groot geluk toen bijn een razzia in de de Amsterdamse Jodenbuurt zijn voordeur werd vergeten. De rest van de straat werd opgepakt. Veel geluk maar ook: rampspoed: Zijn enige kind Tobi was in 1943 in Sobibor vergast. Toch gaf hij het monument dat hij onthulde met zijn woorden een tweede hoopvolle dimensie: Niet alleen gedenken, maar ook vooruit kijken. Het spoort ons aan het beter te doen.
In het eerste deel van zijn rede op Moscowa had Justus Tal zich logischerwijs vooral gericht op de Joodse Gemeenschap. Daarna richtte hij zich echter tot alle aanwezigen toen hij sprak over een derde dimesie van het monument. De boodschap, fluisterend door de wind vanaf Moscowa meegenomen, heeft een boodschap voor alle Arnhemmers.
Ik wil afsluiten met de indrukwekkende woorden die Justus Tal, getroffen Joodse Arnhemmer, getroffen vader en groot religieus naoorlogs leider van de Joodse Gemeente bij de onthulling van het monument op Moscowa sprak tot alle aanwezige Arnhemmers. ‘Woord tot allen Van niet minder grote betekenis is dit monument voor de grote kring voor ons. We spreken terecht van deze goede stad en van dit goede land…Er zijn echter gifzaden uitgestrooid. Zij brengen hun gifplanten voort. Er begint iets te ontbreken in sommige kringen van dit Nederland. De gedachte begint door te dringen dat het anders is met anderen, en dat het dus geoorloofd is daar ‘anders’ tegen op te treden. Rechten en vrijheden worden aangetast. Hoe diep de mensheid kan afdwalen…… en waarheen de weg leidt als dit goede begint af te brokkelen, heeft men gezien. Daarom is dit monument niet alleen een gedenksteen en een aansporing. Het is bovenal een uitroepteken! Het moet voorkomen worden dat op deze goede bodem eenvoudige rechtsbepalingen opnieuw met voeten getreden worden. Eerst wanneer dit begrip gemeengoed wordt van alle volkeren op aarde, eerst wanneer de mensheid zich wijdt aan dit verheven doel, dan zal het goede woord van de Almachtige waarheid worden.’
Zo sprak opperrabbijn Tal in 1949 op Moscowa. En nu zojuist weer in 2023 op de Kippenmarkt. Een uitroepteken kun je niet fluisteren. Een uitroepteken mag je niet fluisteren. Laten we de strijd tegen antisemitisme in het bijzonder en uitsluiting en ontmenselijking in het algemeen voortzetten. Hoopvol voortzetten met onze jeugd, in de lijn zoals anderen die na de oorlog zijn begonnen. Met de woorden en de daden van veel Arnhemmers (ik hoor te zeggen ‘Ernemmers’) waaronder Henri Mogendorff, Marc Gompertz en Justus Tal.
Scholen →
Herdenking Arnhemse Holocaustslachtoffers
Niels van der Graaff, rector Beekdal
12 november 2023
In 1950 sprak de Arnhemse opbouw-burgemeester Chris Matser bij de première van de film Anne Frank in het Luxor Theater ware woorden: ‘Uit het kwaad moeten we trachten iets goeds te leren. Iets wat beter is dan er geweest is. Het gaat daarbij in het bijzonder om een beter begrip onder de jeugd en het is te hopen dat initiatieven daartoe zullen worden ondersteund en vooral begrepen.’
Ik ben daarom een trotse rector. We hebben - met een open blik voor de situatie in de wereld om ons heen - ruimte gemaakt om stil te staan bij de moord op Joodse Arnhemmers.
Mijn verhaal gaat over zomaar drie Joodse Arnhemmers. Mensen die tussen 1940 en 1945 niet meer in Nederland mochten leven. Justus Tal, Marc Gompertz en Henri Mogendorff, waren hun namen. Ze werden tussen 1880 en 1910 geboren en waren dus jong in een andere tijd in Arnhem. Toen de oorlog begon, waren zij volwassen mensen.
Justus woonde als kind met zijn ouders aan de Apeldoornsestraat 9. Vlakbij waar nu het gedenkteken voor de evacuatie van Arnhem hangt. Als je langs het voormalige Rembrandttheater de Apeldoornsestraat oprijdt, stonden aan je linker hand voor de oorlog een paar statige huizen. Als zoon van de opperrabijn van Gelderland woonde Justus in één daarvan. Op zijn veertiende moest hij Arnhem helaas verlaten omdat zijn vader werd benoemd in Den Haag.
Marc Gompertz was een paar jaar jonger dan Justus. Zijn vader had een winkel voor jassen en mantels aan de Rijnstraat. Het ouderlijk huis stond aan de Zijpendaalseweg 73. Zijn oudste broer ging in de zaak. Zijn jongere broer werd arts en Marc zelf ging in de handel. Koopman stond er op zijn visitekaartje. Hij trouwde met Charlotte Jacobs en ging wonen aan de van Ruijsdaelstraat.
De jongere Henri Mogendorff tenslotte was eigenlijk geboren in Doetinchem maar wel een getogen Arnhemmer. Al jong was hij naar Arnhem gekomen waar hij trouwde met een verre nicht die dezelfde achternaam droeg: Branco Mogendorff. Ze woonden later samen aan de Pels Rijckenstraat. Henri was trouwens een oom van Herbert Mogendorff wiens naam veel Arnhemmers kennen als de erevoorzitter van Vitesse.
Men zal in Arnhem tevergeefs zoeken naar Stolpersteinen met de namen van Marc, Charlotte, Henri en Branco. Omdat ze met veel geluk en nog meer wijsheid overleefden. Zij behoorden tot de plm 400 Arnhemse Joden (van de 2000) die naar Arnhem terugkeerden. Veel van hun familieleden deden dat niet. Henri verloor bijna zijn hele familie. Marc verloor onder andere zijn beide broers.
Het monument waar ik naast sta gedenkt deze en de anderen van die 1600 Joodse Arnhemmers. Arnhemmers die er niet meer mochten zijn; in de jaren ’40-’45 werden vermoord en dus nooit meer naar Arnhem zouden terugkeerden.
Na de oorlog rechtten Marc Gompertz en Henri Mogendorff met een ongelofelijk incasseringsvermogen en een fantastisch temperament hun ruggen. En met hen een groot deel van de overgebleven Joodse Gemeenschap in Arnhem. Drie en een halve maand na de capitulatie van Duitsland lezen we in het Nieuwe Israëlitisch Weekblad al een artikel met de titel: de Joodsche Gemeente in Arnhem herrijst. Er werden comité’s opgericht. Bijvoorbeeld tot herstel van de Synagoge en voor het herstel van het Joodse bejaardenhuis. De Gemeente Arnhem kende in 1948 de zilveren stadspenning toe aan de zwaar getroffen maar ook zo volhoudende en vasthoudende Joodse Gemeenschap. Voorzanger Leendert Boas nam ‘m trots in ontvangst.
Het monument waar ik nu naast sta staat hier ook om ons te wijzen op onze verantwoordelijkheid. Het goede -dat de niet teruggekeerden in zich droegen en ter hand werd genomen door zij die wel terugkeerden- met energie voortzetten. Er samen de schouders onder zetten. Zelfs of beter: juist in barre tijden. Zoals de Arnhemse Joodse gemeente dat deed in 1945.
Marc Gompertz en Henri Mogendorff verbonden zich in 1946 persoonlijk als voorzitter en penningmeester aan een ander initiatief: het Comité tot Oprichting van een Gedenkteken voor de Gedeporteerde Arnhemse Joden. De oproep die rond kerst 1946 in veel dagbladen werd afgedrukt was niet gericht aan dovemansoren: op het rekeningnummer van de Arnhemse Incassobank ter attentie van H. Mogendorff, Pels Rijckenstraat was binnen de kortste tijd meer dan genoeg geld binnengekomen om het monument te laten ontwerpen door architect Zwart en het daarna te laten realiseren. De advertentie verklapt ons dat Henri en Branco gelukkig weer in het huis woonden dat hen in de oorlog was ontnomen. Het duurde langer voordat het monument er was. Grondstoffen waren schaars.Maar op 18 september 1949 was het dan zo ver! Het monument ter nagedachtenis aan de gedeporteerde Joodse Arnhemmers werd onthuld: Een steen en een bank.
70 jaar later werd dit monument op de Kippenmarkt onthuld. Was dat dan eigenlijk nog wel nodig? Mijn antwoord is ‘ja’. Want het oude monument heeft niet de kracht die het nodig heeft om zijn boodschap te verkondigen. Het staat voor velen verscholen op de Joodse begraafplaats op Moscowa. Gerealiseerd in een tijd dat doden werden herdacht op een onopvallende plaats omdat men vooral ook verder moest. Het staat bovendien achter een hek.
Dit monument op de Kippenmark is in mijn ogen een versterker. Een luidspreker van het oorspronkelijke geluid. De boodschap blijft immers gelijk. Wat het oude monument verderop op de groene heuvel van Moscowa fluistert, spreekt dit monument luid en duidelijk na. Op een volume dat helaas weer nodig is!
En wat fluistert het monument op Moscowa? Daarvoor neem ik u mee naar die zonnige en best warme onthullingszondag in september 1949. Tijdens die onthulling waren uiteraard Marc Gompertz en Henri Mogendorff van de partij en met hen een groot deel van Arnhemse Joodse Gemeente, maar ook niet Joodse Arnhemmers waren gekomen: Er waren vertegenwoordigers van alle Arnhemse kerken aanwezig die bovendien ook het woord voerden en uiteraard was het gemeentebestuur onder leiding van burgemeester Chris Matser ook aanwezig.
Er werd gesproken en geluisterd. Er werd gerefereerd aan de twee functies van het monument die ik u reeds heb aangegeven. De herinnering aan de Joodse Arnhemmers die werden vermoord en De aansporing niet bij de pakken neer te zitten en hun goede daden samen voort te zetten.
De spreker op Moscowa die deze dimensies verwoorde was Justus Tal Die middag afgereisd naar Arnhem, de stad waar hij was geboren. Inmiddels zelf opper rabbijn. Hij had als een van de weinige Joodse religieuze leiders de Holocaust overleefd. Dankzij een zeer solide onderduikadres bij een bevriende bejaarde professor in Amsterdam en ook door groot geluk toen bijn een razzia in de de Amsterdamse Jodenbuurt zijn voordeur werd vergeten. De rest van de straat werd opgepakt. Veel geluk maar ook: rampspoed: Zijn enige kind Tobi was in 1943 in Sobibor vergast. Toch gaf hij het monument dat hij onthulde met zijn woorden een tweede hoopvolle dimensie: Niet alleen gedenken, maar ook vooruit kijken. Het spoort ons aan het beter te doen.
In het eerste deel van zijn rede op Moscowa had Justus Tal zich logischerwijs vooral gericht op de Joodse Gemeenschap. Daarna richtte hij zich echter tot alle aanwezigen toen hij sprak over een derde dimesie van het monument. De boodschap, fluisterend door de wind vanaf Moscowa meegenomen, heeft een boodschap voor alle Arnhemmers.
Ik wil afsluiten met de indrukwekkende woorden die Justus Tal, getroffen Joodse Arnhemmer, getroffen vader en groot religieus naoorlogs leider van de Joodse Gemeente bij de onthulling van het monument op Moscowa sprak tot alle aanwezige Arnhemmers. ‘Woord tot allen Van niet minder grote betekenis is dit monument voor de grote kring voor ons. We spreken terecht van deze goede stad en van dit goede land…Er zijn echter gifzaden uitgestrooid. Zij brengen hun gifplanten voort. Er begint iets te ontbreken in sommige kringen van dit Nederland. De gedachte begint door te dringen dat het anders is met anderen, en dat het dus geoorloofd is daar ‘anders’ tegen op te treden. Rechten en vrijheden worden aangetast. Hoe diep de mensheid kan afdwalen…… en waarheen de weg leidt als dit goede begint af te brokkelen, heeft men gezien. Daarom is dit monument niet alleen een gedenksteen en een aansporing. Het is bovenal een uitroepteken! Het moet voorkomen worden dat op deze goede bodem eenvoudige rechtsbepalingen opnieuw met voeten getreden worden. Eerst wanneer dit begrip gemeengoed wordt van alle volkeren op aarde, eerst wanneer de mensheid zich wijdt aan dit verheven doel, dan zal het goede woord van de Almachtige waarheid worden.’
Zo sprak opperrabbijn Tal in 1949 op Moscowa. En nu zojuist weer in 2023 op de Kippenmarkt. Een uitroepteken kun je niet fluisteren. Een uitroepteken mag je niet fluisteren. Laten we de strijd tegen antisemitisme in het bijzonder en uitsluiting en ontmenselijking in het algemeen voortzetten. Hoopvol voortzetten met onze jeugd, in de lijn zoals anderen die na de oorlog zijn begonnen. Met de woorden en de daden van veel Arnhemmers (ik hoor te zeggen ‘Ernemmers’) waaronder Henri Mogendorff, Marc Gompertz en Justus Tal.