Voordracht herdenking Joods Monument Arnhem 10 november 2024
Ilja Faber, rector Olympus College
'Arnhem is mijn stad'. Met die woorden begon mijn collega Niels de Graaff, rector van het Beekdal Lyceum twee jaar geleden zijn voordracht op deze plek, tijdens deze herdenking. Eenieder begrijp dat je als Nijmegenaar, en dat ben ik, eigenlijk niet met deze woorden kunt beginnen. Toch durf ik het aan, want Arnhem voelt inmiddels ook als mijn stad. Als schooldirecteur in Arnhem-zuid sta je midden in de samenleving, op school en elders in Arnhem neem ik deel en deel ik uit en zowel daar als hier voel ik mij als tussen mijn mensen. Het moet voor Joden in Arnhem begin vorige eeuw niet heel anders gevoeld hebben.
(Ilja Faber, foto Jos Vecht)
Arnhem kende voor de oorlog geen grote, maar wel een bloeiende Joodse gemeenschap die over de breedte deel uitmaakte van het Arnhemse maatschappelijk leven. Zo’n twee procent van de Arnhemse bevolking waren zij en de plek waar wij nu staan vormde het hart van dat Joodse leven in de stad.
In haar boek De Stille Slag beschrijft Margo Klijn op liefdevolle wijze vele Joodse families die zich in eerste decennia van de vorige eeuw door het Arnhemse bewogen. Hun muzikale talent manifesteerde zich daar waar dat kon, in de diverse muziekkorpsen, orkesten of fanfares en met de Veluwe als achtertuin waren velen van hen, zoals zoveel Arnhemmers, lid van de regionale scouting of padvinderij. Joodse kinderen speelden samen met niet-Joodse kinderen op straat of in een van de vele parken en plantsoenen die Arnhem zo’n fijne en groene stad maken en men ging samen naar dezelfde school. Voor een eigen Joodse school was de gemeenschap namelijk te gering in getal.
Veel Joden in de werkzame leeftijd maakten deel uit van de Arnhemse middenstand, of waren middelgrote of zelfs visionaire ondernemers. En natuurlijk waren Joden van alle leeftijden actief binnen een van de vele lokale sportverenigingen en juichten zij samen met de rest van de stad voor hun geliefde Vitesse, waarbij de eerste derby tussen NEC en Vitesse op die zonnige 18 maart 1923 ook voor hen een hoogtepunt moet zijn geweest. Die wedstrijd werd met 1-2 in het voordeel van de Arnhemse club beslist.
Een tijdgenoot merkt terloops op: ‘[…] dat ze Joods waren, wisten we niet eens. Daar lette je toch niet op. Daar werd je pas in de oorlog met je neus op gedrukt.’
Vermoedelijk gebeurde dat al eerder. Als vanaf april 1933 de intenties van het naziregime niet langer versluierd worden en veel Joden zich genoodzaakt voelen centraal Europa te ontvluchten, zien we een snel groeiende uittocht vanuit de Duitse gebieden, ook richting Nederland. Als eerste stad achter het grote grensstation in Zevenaar, wordt ook in Arnhem dan al snel zichtbaar wat het betekent om in deze jaren Jood te zijn. Hoewel de stad nog zucht onder de economische malaise en net als een groot deel ven Nederland kampt met woningnood, werkloosheid en armoede, ontstaan er initiatieven om Joodse vluchtelingen op te vangen of verder te begeleiden. De eigen Arnhemse Joodse gemeenschap speelt daarin voortdurend een sleutelrol, maar het lot wordt zich in de stad ook breder aangetrokken. Daags na Kristallnacht, afgelopen nacht precies 86 jaar geleden, wordt er hier in de Eusebius een dienst gehouden tegen Jodenvervolging, waarbij men tevens collecte houdt ter ondersteuning van de opvang van Joodse vluchtelingen.
Soelaas voor de korte termijn. Anderhalf jaar later wordt Nederland door de Duitsers bezet en zijn Joden ook hier niet meer veilig.
In 1933 woonden er zo’n 1400 Joden in Arnhem. In 1940 waren dat er als gevolg van de komst van de vele Joodse vluchtelingen ruim 1800. Een telling uitgevoerd in opdracht van de Duitse bezetter op 1 juli 1942 noemt het getal van 1797 Joden, op dat moment officieel woonachtig in Arnhem. Het eigenlijke aantal zal ongetwijfeld hoger zijn geweest. Bij verschillende razzia’s na de Duitse inval, maar vooral vanaf het najaar van ’42, worden uiteindelijk ruim 1500 Joden uit Arnhem weggevoerd en vermoord. Vermoord, om de eenvoudige reden dat zij Jood waren, omdat zij anders waren. En hoewel er snel na de oorlog initiatieven ontstaan om de Joodse gemeenschap in Arnhem weer op te bouwen, kon dat de kille realiteit niet verhullen dat hun aantallen waren gedecimeerd. Enkele jaren na de bevrijding waren er nog geen 350 Joden overgebleven in onze stad.
Anderhalve maand gelden was er – terecht – overweldigend aandacht voor de slag om Arnhem, nu 80 jaar gelden. De afloop daarvan is bekend. Van de stad was niet veel over. En voor haar inwoners, ook haar Joodse inwoners duurde de oorlog nog acht maanden voort, met alle gruwelijke gevolgen van dien.
Het Olympus College staat net ten zuiden van die beruchte ‘Laatste Brug’, in wat toen nog de Stadse Waard heette en waar men drie jaar voor de oorlog was begonnen met de bouw van de wijk Malburgen. Inmiddels is de wijk uitgegroeid tot volwaardig stadsdeel en kent zij een sterk multicultureel karakter, hetgeen zich weerspiegelt in onze school.
Die cumulatie van minderheden brengt kansen, maar zeker ook uitdagingen met zich mee. In een samenleving die in toenemende mate lijkt te polariseren, waarbij complexe mondiale kwesties dagelijks onze huiskamers binnendringen en waarin de onzekerheid over een veilige toekomst groeit, wordt de vraag wie echt Arnhemmer is, Nederlander, Europeaan even prominent als arbitrair.
Waarheid en leugen, goed en kwaad, dader of slachtoffer verworden in een door emoties gestuurd debat tot twee zijden van dezelfde medaille die zich niet eenvoudig laat duiden. In deze context met elkaar samenleven vraagt om een constante dialoog en afstemmen over hoe wij ons tot deze thema’s verhouden.
En juist daarom staan wij hier. Want we kunnen de geschiedenis gebruiken om het heden te duiden, maar we mogen het heden nooit (!) gebruiken om de geschiedenis te herschrijven.
Geschiedenis gaat over hoe dingen veranderen en ze doet meer dan ooit aan ons allen het appel om vooral naar haar te luisteren. Deze koffer, deze herdenking herinnert ons aan waar uitsluiting en vervolging op grond van ‘wie je bent’ toe kunnen leiden. Want daar waar anderen of andersdenkenden monddood worden gemaakt en buiten spel worden gezet, worden zij uiteindelijk ook vermoord. En de geschiedenis vertelt ons dat de grens tussen deze fasen verrassend snel en meedogenloos vervaagt.
Signalen die neigen naar herhaling van die geschiedenis leren oppikken en deze bespreekbaar maken is dan ook zo ontzettend noodzakelijk. Juist vandaag! Het vraagt om een open dialoog, waarbij we écht naar elkaar luisteren i.p.v. dat we verharden in ongegronde meningen. Het vereist voortdurend onderhoud, empathie, een uitgestoken hand en momenten als deze om even stil te staan en ons verbonden te voelen met elkaar. Maar bovenal vraagt het moed en lef. Zeker ook van een nieuwe generatie. Het is dan ook zo ontzettend waardevol dat juist zij, met een open blik op de wereld, tijd en ruimte hebben gemaakt om stil te staan bij de moord op Joden uit hun stad.
Afgelopen week gingen onze leerlingen op zoek naar verhalen van die vele Joodse leeftijdgenoten die nooit meer naar Arnhem terugkeerden. Door op deze manier Arnhemse slachtoffers van de holocaust te herdenken en hun namen te noemen, geven we hen een gezicht, mogen zij weer mens zijn. We zijn dat aan hen én aan onszelf verplicht.
En wanneer straks aan het eind van deze bijeenkomst de klokken in de toren achter mij zoals elke dag weer het middaguur aankondigen, bevestigt dat ook, dat hun namen weer een jaar voortleven. Omdat wij hier vandaag samen waren om hen te herinneren om wie zij waren: Arnhemmers zoals u en ik.
Te zien dat daarbij vandaag zoveel leerlingen/jongeren aanwezig zijn maakt mij dan ook trots en hoopvol op en veilige en liefdevolle toekomst.
Scholen →
Voordracht herdenking Joods Monument Arnhem 10 november 2024
Ilja Faber, rector Olympus College
'Arnhem is mijn stad'. Met die woorden begon mijn collega Niels de Graaff, rector van het Beekdal Lyceum twee jaar geleden zijn voordracht op deze plek, tijdens deze herdenking. Eenieder begrijp dat je als Nijmegenaar, en dat ben ik, eigenlijk niet met deze woorden kunt beginnen. Toch durf ik het aan, want Arnhem voelt inmiddels ook als mijn stad. Als schooldirecteur in Arnhem-zuid sta je midden in de samenleving, op school en elders in Arnhem neem ik deel en deel ik uit en zowel daar als hier voel ik mij als tussen mijn mensen. Het moet voor Joden in Arnhem begin vorige eeuw niet heel anders gevoeld hebben.
(Ilja Faber, foto Jos Vecht)
Arnhem kende voor de oorlog geen grote, maar wel een bloeiende Joodse gemeenschap die over de breedte deel uitmaakte van het Arnhemse maatschappelijk leven. Zo’n twee procent van de Arnhemse bevolking waren zij en de plek waar wij nu staan vormde het hart van dat Joodse leven in de stad.
In haar boek De Stille Slag beschrijft Margo Klijn op liefdevolle wijze vele Joodse families die zich in eerste decennia van de vorige eeuw door het Arnhemse bewogen. Hun muzikale talent manifesteerde zich daar waar dat kon, in de diverse muziekkorpsen, orkesten of fanfares en met de Veluwe als achtertuin waren velen van hen, zoals zoveel Arnhemmers, lid van de regionale scouting of padvinderij. Joodse kinderen speelden samen met niet-Joodse kinderen op straat of in een van de vele parken en plantsoenen die Arnhem zo’n fijne en groene stad maken en men ging samen naar dezelfde school. Voor een eigen Joodse school was de gemeenschap namelijk te gering in getal.
Veel Joden in de werkzame leeftijd maakten deel uit van de Arnhemse middenstand, of waren middelgrote of zelfs visionaire ondernemers. En natuurlijk waren Joden van alle leeftijden actief binnen een van de vele lokale sportverenigingen en juichten zij samen met de rest van de stad voor hun geliefde Vitesse, waarbij de eerste derby tussen NEC en Vitesse op die zonnige 18 maart 1923 ook voor hen een hoogtepunt moet zijn geweest. Die wedstrijd werd met 1-2 in het voordeel van de Arnhemse club beslist.
Een tijdgenoot merkt terloops op: ‘[…] dat ze Joods waren, wisten we niet eens. Daar lette je toch niet op. Daar werd je pas in de oorlog met je neus op gedrukt.’
Vermoedelijk gebeurde dat al eerder. Als vanaf april 1933 de intenties van het naziregime niet langer versluierd worden en veel Joden zich genoodzaakt voelen centraal Europa te ontvluchten, zien we een snel groeiende uittocht vanuit de Duitse gebieden, ook richting Nederland. Als eerste stad achter het grote grensstation in Zevenaar, wordt ook in Arnhem dan al snel zichtbaar wat het betekent om in deze jaren Jood te zijn. Hoewel de stad nog zucht onder de economische malaise en net als een groot deel ven Nederland kampt met woningnood, werkloosheid en armoede, ontstaan er initiatieven om Joodse vluchtelingen op te vangen of verder te begeleiden. De eigen Arnhemse Joodse gemeenschap speelt daarin voortdurend een sleutelrol, maar het lot wordt zich in de stad ook breder aangetrokken. Daags na Kristallnacht, afgelopen nacht precies 86 jaar geleden, wordt er hier in de Eusebius een dienst gehouden tegen Jodenvervolging, waarbij men tevens collecte houdt ter ondersteuning van de opvang van Joodse vluchtelingen.
Soelaas voor de korte termijn. Anderhalf jaar later wordt Nederland door de Duitsers bezet en zijn Joden ook hier niet meer veilig.
In 1933 woonden er zo’n 1400 Joden in Arnhem. In 1940 waren dat er als gevolg van de komst van de vele Joodse vluchtelingen ruim 1800. Een telling uitgevoerd in opdracht van de Duitse bezetter op 1 juli 1942 noemt het getal van 1797 Joden, op dat moment officieel woonachtig in Arnhem. Het eigenlijke aantal zal ongetwijfeld hoger zijn geweest. Bij verschillende razzia’s na de Duitse inval, maar vooral vanaf het najaar van ’42, worden uiteindelijk ruim 1500 Joden uit Arnhem weggevoerd en vermoord. Vermoord, om de eenvoudige reden dat zij Jood waren, omdat zij anders waren. En hoewel er snel na de oorlog initiatieven ontstaan om de Joodse gemeenschap in Arnhem weer op te bouwen, kon dat de kille realiteit niet verhullen dat hun aantallen waren gedecimeerd. Enkele jaren na de bevrijding waren er nog geen 350 Joden overgebleven in onze stad.
Anderhalve maand gelden was er – terecht – overweldigend aandacht voor de slag om Arnhem, nu 80 jaar gelden. De afloop daarvan is bekend. Van de stad was niet veel over. En voor haar inwoners, ook haar Joodse inwoners duurde de oorlog nog acht maanden voort, met alle gruwelijke gevolgen van dien.
Het Olympus College staat net ten zuiden van die beruchte ‘Laatste Brug’, in wat toen nog de Stadse Waard heette en waar men drie jaar voor de oorlog was begonnen met de bouw van de wijk Malburgen. Inmiddels is de wijk uitgegroeid tot volwaardig stadsdeel en kent zij een sterk multicultureel karakter, hetgeen zich weerspiegelt in onze school.
Die cumulatie van minderheden brengt kansen, maar zeker ook uitdagingen met zich mee. In een samenleving die in toenemende mate lijkt te polariseren, waarbij complexe mondiale kwesties dagelijks onze huiskamers binnendringen en waarin de onzekerheid over een veilige toekomst groeit, wordt de vraag wie echt Arnhemmer is, Nederlander, Europeaan even prominent als arbitrair.
Waarheid en leugen, goed en kwaad, dader of slachtoffer verworden in een door emoties gestuurd debat tot twee zijden van dezelfde medaille die zich niet eenvoudig laat duiden. In deze context met elkaar samenleven vraagt om een constante dialoog en afstemmen over hoe wij ons tot deze thema’s verhouden.
En juist daarom staan wij hier. Want we kunnen de geschiedenis gebruiken om het heden te duiden, maar we mogen het heden nooit (!) gebruiken om de geschiedenis te herschrijven.
Geschiedenis gaat over hoe dingen veranderen en ze doet meer dan ooit aan ons allen het appel om vooral naar haar te luisteren. Deze koffer, deze herdenking herinnert ons aan waar uitsluiting en vervolging op grond van ‘wie je bent’ toe kunnen leiden. Want daar waar anderen of andersdenkenden monddood worden gemaakt en buiten spel worden gezet, worden zij uiteindelijk ook vermoord. En de geschiedenis vertelt ons dat de grens tussen deze fasen verrassend snel en meedogenloos vervaagt.
Signalen die neigen naar herhaling van die geschiedenis leren oppikken en deze bespreekbaar maken is dan ook zo ontzettend noodzakelijk. Juist vandaag! Het vraagt om een open dialoog, waarbij we écht naar elkaar luisteren i.p.v. dat we verharden in ongegronde meningen. Het vereist voortdurend onderhoud, empathie, een uitgestoken hand en momenten als deze om even stil te staan en ons verbonden te voelen met elkaar. Maar bovenal vraagt het moed en lef. Zeker ook van een nieuwe generatie. Het is dan ook zo ontzettend waardevol dat juist zij, met een open blik op de wereld, tijd en ruimte hebben gemaakt om stil te staan bij de moord op Joden uit hun stad.
Afgelopen week gingen onze leerlingen op zoek naar verhalen van die vele Joodse leeftijdgenoten die nooit meer naar Arnhem terugkeerden. Door op deze manier Arnhemse slachtoffers van de holocaust te herdenken en hun namen te noemen, geven we hen een gezicht, mogen zij weer mens zijn. We zijn dat aan hen én aan onszelf verplicht.
En wanneer straks aan het eind van deze bijeenkomst de klokken in de toren achter mij zoals elke dag weer het middaguur aankondigen, bevestigt dat ook, dat hun namen weer een jaar voortleven. Omdat wij hier vandaag samen waren om hen te herinneren om wie zij waren: Arnhemmers zoals u en ik.
Te zien dat daarbij vandaag zoveel leerlingen/jongeren aanwezig zijn maakt mij dan ook trots en hoopvol op en veilige en liefdevolle toekomst.